De filosofische achtergrond van Candide

dat is: de inhoud van mijn les over Candide,
maar dan in een tekst

Het is duidelijk voor iedereen die ook maar een beetje met Voltaires tekst is bezig geweest, dat er filosofische elementen in zitten.

Ik vind het belangrijk erop te wijzen dat filosofische zaken in bijna alle literatuur gevonden kunnen worden als men ernaar gaat zoeken, maar dat dat lang niet altijd zinvol is. Ik vind alleszins dat je een tekst niet moet gaan zitten interpreteren om het een goede tekst te vinden. Het belangrijkste is de kunstzinnige kant, dat is wat een stuk literatuur tot een stuk literatuur maakt. De filosofische, maatschappelijke, wetenschappelijke … betekenis is iets dat er kan bijkomen, maar dat dan op de tweede plaats komt. Dat is mijn mening en ik wou het toch benadrukken aangezien ik dingen ga vertellen die zich nu net afspelen op dat vlak dat ik in de regel secundair vind. Maar tegelijk is Voltaire ook weer een onregelmatig geval: bij hem kan je het kunstzinnige of literaire nauwelijks loskoppelen van het filosofische. Wat Candide zo een tijdloos stuk literatuur maakt is onlosmakelijk verbonden met het filosofische en maatschappelijke element. Voltaire is een geval apart en het is in dit geval zeker goed om iets te weten over de filosofische achtergronden.

Ik heb een keuze gemaakt in wat ik zou vertellen. Daarbij heb ik proberen te letten op wat nuttig kan zijn voor een klas die een dramatisering brengt van Candide. Concreet betekent dat dat ik gefocust heb op wat ik aanvoel als de menselijke kant van al die filosofische bagage die erin verwerkt zit. Maar het blijft wel filosofie, dus misschien moet men zich daar niet al te veel bij voorstellen.

De stof laat zich verdelen in drie hoofdstukken. Het gaat gaan over Leibniz en Voltaire, maar eerst kader ik het een beetje. De drie onderdelen zijn:

Ten eerste, wat is verlichting en wat is rationalisme?

Ten tweede, Leibniz.

Ten derde, Voltaire en Candide.

1. Verlichting en rationalisme

Gewoon, waar moeten we Leibniz en Voltaire plaatsen? Het is niet altijd gemakkelijk om het overzicht te bewaren in de wirwar van stromingen waar Leibniz en Voltaire in staan. Leibniz leefde van 1646 tot 1716, Voltaire leefde tussen 1694 en 1778. In die periode heb je het rationalisme en het empirisme, maar je hebt ook de Verlichting. Bovendien staat de Romantiek voor de deur. Het kan toch geen kwaad om die dingen eens op een rijtje te zetten.

De Verlichting is hier het belangrijkst. Candide kan men zonder voorbehoud beschouwen als een tekst van de Verlichting, sterker: als een van de pronkstukken van de Verlichting. Ook Voltaire moet men in de eerste plaats associëren met de Verlichting. Voltaire is een typische figuur van de Verlichting. Voltaire is niet de belangrijkste filosoof van de Verlichting. Maar hij is typisch voor de Verlichting juist omdat hij meer is dan filosoof alleen. Hij is filosoof, maar ook schrijver, volksopvoeder, toonaangevend denker in het algemeen … Het is een eerste en belangrijk kenmerk van de Verlichting dat het een stroming was die doorwerkte in alle vlakken van de cultuur en de maatschappij: in de filosofie, in de kunsten, in de politiek, in de wetenschappen, in het denken van de mensen om het even waar ze zich mee bezighielden. Een tweede kenmerk van de Verlichting is dat het in de geschiedenis de meest filosofische stroming was die er ooit geweest is. Op café hadden de mensen het over filosofische en wetenschappelijke vragen. Gewone burgers waren op de hoogte van de laatste nieuwe filosofische ontwikkelingen. Enzovoort. Wat de belangrijke inhoudelijke kenmerken zijn van de Verlichting, daarop ga ik niet in omdat ik dat als bekend veronderstel: sterk geloof in de rede, reactie tegen religie, geloof dat de rede de mens vrij zal maken … Ook op de verschillen tussen de Verlichting in Frankrijk, Duitsland en Engeland ga ik niet in (al is het wel belangrijk om te weten dat ik vooral de Franse Verlichting voor ogen heb bij al wat ik vertel).

De Verlichting en het rationalisme worden soms met elkaar verward. Ze hebben inderdaad overeenkomsten. Maar het voornaamste verschil is dat de Verlichting een stroming van alle lagen van de cultuur is terwijl het rationalisme strikt genomen een filosofische stroming is. De Verlichting is eigelijk de grote stroming en het rationalisme de kleinere, specifiekere (ook makkelijker af te bakenen) stroming. Dat is mischien het voornaamste om te onthouden.

Tegenover het rationalisme staat het empirisme. Beide zijn filosofische stromingen. Beide kan men rekenen tot de Verlichting.

Daarentegen staat de Verlichting tegenover de Romantiek.

Verlichting >< Romantiek (brede culturele stromingen)

rationalisme >< empirisme (filosofische stromingen)

De Romantiek is niet zo relevant voor Candide, maar het rationalisme en het empirisme wel. Immers, Leibniz, de filosoof waarop Voltaire in Candide al zijn pijlen schijnt te richten, was een rationalist. Voltaire zelf neemt in zijn filosofische geschriften geen expliciet standpunt in over rationalisme en empirisme, maar hij staat wel sterk onder de invloed van de Engelse empiristische filosofen, met name van John Locke (1632 – 1704).

Voltaire en Leibniz staan dus filosofisch tegenover elkaar, hoewel ze tegelijkertijd allebei belangrijke figuren van de Verlichting zijn.

Kort een filosofische uitweiding over rationalisme en empirisme. De rationalisten kwamen het eerst, en er zijn maar drie grote namen te onthouden: Descartes, Spinoza (die een Nederlander was, maar in het Latijn schreef) en Leibniz. De empiristen kwamen daarna, en daarvan waren er ook drie groten: Locke, Berkeley en Hume. De rationalisten waren nogal overtuigd van het idee dat de grote filosofische vragen opgelost zouden kunnen worden door te vertrekken van de rede, het verstand. De empiristen waren overtuigd dat men veeleer moest vertrekken van de zintuigen om antwoorden te vinden. Beide stromingen lagen in zekere zin ook dicht bij elkaar want ze stelden allebei het beeld voorop van de mens als filosoof-toeschouwer, die zomaar zou kunnen vertrekken van een uitgangspunt (hetzij rede, hetzij empirie), dat hem een onfeilbare methode zou opleveren, en dan zou aankomen bij antwoorden over het leven. Van dit typisch verlichte beeld is de latere filosofie (terecht of onterecht) grotendeels afgestapt.

Tot daar de filosofische uitweiding. Noot: het was echt een heel schematische filosofische uitweiding. Wat er zo typisch rationalistisch is aan Leibniz moet maar duidelijk worden door dieper in te gaan op Leibniz, en hetzelfde voor Voltaire en zijn empiristische inslag.

(Voor de volledigheid: het bovenstaande ging over de historische stromingen. Maar de woorden worden ook nu nog wel gebruikt om kenmerken aan te duiden. Bijvoorbeeld: “wat jij daar ten berde brengt, riekt naar Verlichtingsdenken”, “dat is een hopeloos romantische manier van denken”, “in het denken van de Wiener Kreis zit zowel een empiristische als een rationalistische inslag”. Het moet gezegd dat in deze betekenis de bijvoeglijke naamwoorden “verlicht” en “rationalistisch” inderdaad nogal dicht bij elkaar liggen. Misschien daarom dat er een neiging is om ook de historische stromingen te verwarren.)

2. Leibniz

2.1. Inleiding

Voor mij is de kern van de filosofie van Leibniz dat hij op een ongelooflijke manier elk ding en elk individu naar zijn individuele waarde kan schatten, en toch zo dat er altijd een universele dimensie in zijn denken aanwezig blijft. Hij gaat beslist nooit voorbij aan de eigenheid van iets omdat hij het per se in zijn schema wil inpassen. In tegendeel, Leibniz heeft zo scherp geobserveerd, heeft zich zo actief met zijn denken verplaatst in het vreemde ding of het vreemde individu, dat het veelzijdiger en rijker aan inhoud verschijnt dan je had kunnen denken. Al verschijnt het dan in een rationalistisch denksysteem. En tegelijk blijft het een systeem. Het behoudt iets van een universaliteit die de totaliteit doortrekt en er eenheid in brengt.

Dat is wat mij betreft de kern van zijn denken. Natuurlijk moet ik nog proberen dat uit te leggen.

Men ziet de universliteit ook in het leven van Leibniz. Leibniz had aanleg voor alles. Leibniz hield zich bezig met alles. Leibniz onderhield levendige contacten en briefwisselingen met iedereen die in Europa iets te betekenen had. Er zijn heel veel plannen en ideeën die hij niet gerealiseerd heeft, maar evenveel die hij wel gerealiseerd heeft.

Om toch een kleine opsomming te geven, hij was geleerde (wiskunde, logica, mechanica, scheikunde, geologie, rechten, geschiedenis, taalkunde ...), politiek raadgever, diplomaat, bibliothecaris, onderwijsvernieuwer, eerste president van de academie voor wetenschappen in Berlijn. Hij vond een rekenmachine uit, bevorderde de invoering van zijdebouw in Europa, enzovoort. Het meest belangrijk nog is hij voor de wiskunde en de filosofie. In de wiskunde heeft hij onder meer het rekenen met differentialen en integralen mogelijk gemaakt, hetgeen trouwens alweer een voorbeeld is van hoe hij met de allerkleinste deeltjes exact kon omgaan. In de filosofie geldt hij als een van de grote rationalisten, en een belangrijke schakel in de Duitse filosofie, die vanaf Leibniz een heel hoge vlucht neemt. Op zich vind ik, als filosoof, het bestaan van Leibniz ook altijd een opsteker voor mijn discipline. Dat iemand die zo breed georiënteerd is als Leibniz de behoefte voelt aan een filosofisch systeem als bekroning van al zijn kennis, zal toch wel willen zeggen dat er een objectieve behoefte bestaat aan filosofische antwoorden. Bovendien is Leibniz ook de enige filosoof naar wie een koekje genoemd is. De fabrikant was een hannoveraan. Om een naam te vinden voor zijn nieuwe creatie vroeg hij zich af: “Wie is de belangrijkste persoon die ooit in Hannover gewoond heeft?” Dat was volgens hem Leibniz, en zo heeft hij zijn koekje dan ook genoemd.

Als filosoof is Leibniz enigszins ontoegankelijk. Voor een stuk is dat omdat de filosofische geschriften die hij heeft nagelaten niet geheel en al eenduidig zijn. Sommige ervan zijn volledige werken, andere zijn fragment gebleven, bepaalde belangrijke passages staan alleen in brieven die Leibniz geschreven heeft … Bovendien is het niet eenduidig hoe alle filosofische gedachten precies op elkaar aansluiten. Aan het opschrijven van zijn systeem in zijn volledigheid is Leibniz niet toegekomen. Voor een stuk is het ook omdat zijn filosofie gewoon bijzonder complex is. De gedachten zijn wel helder en wiskundig en al wat je van een grote rationalist mag verwachten. Maar ik vind bijvoorbeeld dat je sommige van zijn stellingen pas begrijpt door een hele reeks van zijn andere stellingen samen in je hoofd te houden. De redenen waarom hij iets bepaalds denkt zijn soms heel diep en zeker niet altijd overzichtelijk.

Zijn filosofie is beslist niet de gemakkelijkste om uit te leggen. Nu hoef ik zijn filosofie ook niet met alle redenen in hun diepste kern uit te leggen. Ik geloof dat ik de voornaamste aspecten die relevant zijn voor een verstaan van Candide kan uitleggen door slechts een paar kleine opofferingen te doen aan de volledigheid. Ik zal bijvoorbeeld over de zogenaamde monaden meer beschrijvend spreken dan echt uit te leggen waarom Leibniz erin gelooft. Daar ben ik me van bewust, maar het zijn keuzes die ik gemaakt heb om toch op een overzichtelijke manier iets te kunnen zeggen over wat ik beschouw als de kernstukken van Leibniz’ filosofie. Ik zal achtereenvolgens de volgende elementen daaruit bespreken:

2.2. Monaden

De monadenleer in al zijn details uit de doeken doen ligt buiten mijn kunnen. Ik probeer kort te zijn over de monaden, wetende dat ik meer vragen oproep dan er te beantwoorden. Maar ik begin hier met de monaden als een basis om andere interessante gedachten van Leibniz uit te kunnen leggen. Om de vooraf bepaalde harmonie en het optimisme te begrijpen moet men toch iets weten van de monadenleer, ookal begrijpt men niet het volledige waarom ervan. Het kan zijn dat deze paragraaf wat moeilijk te volgen is, maar daarna wordt het weer simpeler.

Volgens Leibniz zijn er in de echte werkelijkheid alleen zogenamde monaden. In allereerste instantie maken de monaden Leibniz’ wereldbeeld uit. Wat we om ons heen zien, al wat we kennen, het zijn in werkelijkheid monaden. Ontelbare monaden.

De beste manier om te beschrijven wat monaden zijn, is: het zijn stuk voor stuk kleine ikken.

Wat zijn allemaal monaden? Zowat alles wat je kan identificeren, alles waaraan je kan denken als een afzonderlijk iets, is volgens Leibniz in werkelijkheid een monade. Deze steen, deze tafel, deze machine, deze melodie, deze roos, dit rozenblaadje, de poot van deze hond, ikzelf, God, enzovoort. Allemaal zijn ze gedacht als een ik. Dat wil zeggen, ze hebben bewustzijn.

Redenen waarom Leibniz’ wereldbeeld opgebouwd is uit monaden zijn ondermeer:

Dit heeft te maken met hoe we de materie moeten begrijpen, want op wiskundig vlak stelt dat wel enige conceptuele problemen. Als we de wereld willen zien als opgebouwd uit materie, dan zouden we de materie liefst zien als iets dat uniform is, als een soort neutrale bouwsteen die overal van dezelfde aard is. Maar als we materie zo zien, wordt het weer een probleem om te verklaren hoe er verschillende vormen en verschillende kwaliteiten kunnen zijn. Zonder er echt op in te willen gaan: dit is zelfs wiskundig gezien al een groot probleem, en Leibniz als scherp en opmerkzaam denker neemt het heel ernstig.[1]

Leibniz lost het dilemma dus op door uit te gaan van wat al een eenheid is: de monade. Overal en altijd zijn er alleen maar ontelbare monaden, en die zijn al een eenheid van enerzijds materie en anderzijds geest, energie, vorm. Dan is het geen conceptueel probleem meer dat er zo iets als een vorm, d.w.z. een hogere eenheid, kan ontstaan uit iets wat per definitie uniforme en totaal levenloze materie is. Nee, volgens Leibniz zijn er alleen monaden: ze zijn al een eenheid, en ze zijn allemaal van elkaar verschillend. Geen twee monaden zijn in alle opzichten identiek aan elkaar.

Stel je een wereld voor die opgebouwd is uit atomen, en daarnaast een wereld die opgebouwd is uit monaden. Tweemaal gaat dit over een “eigenlijke” wereld “achter” onze bekende en vertrouwde wereld. Maar je voelt toch al aan dat er een verschil is. Een uit atomen opgebouwde wereld zal geen probleem hebben om al het materiële op een of andere manier te verklaren, maar misschien wel al datgene wat niet rechtstreeks correspondeert met materiële fenomenen. Voor een uit monaden opgebouwde wereld is er geen dergelijke breuklijn in de fenomenen. Alle fenomenen, ook bijvoorbeeld mijn gedachten, hebben als het ware even veel reden om te hopen op een verklaring van hun wezen. De monadenwereld lijkt op de atomenwereld, maar dan completer. Hij lijkt (naar mijn mening) meer recht te doen aan al het specifieke in de wereld, in plaats van de voorwaarde te stellen dat alles eerst in een materieel keurslijf gedwongen is.

Nog een manier om het monadenwereldbeeld van Leibniz te benaderen, is zeggen: alles is gedacht naar het model van organismen. Iets is werkelijk omdat het een vorm is, een organisme, dat wil zeggen, het is meer dan de som van zijn delen. Een machine is niet organisch en is niet meer dan de som van zijn delen. Je kan een machine uitelkaar halen en dan weer in elkaar zetten en de machine zal dezelfde machine gebleven zijn (omdat er alleen de delen van de machine zijn, een machine als vorm is er niet). Je kan niet een roos of een mens uit elkaar halen en terug inelkaar steken. Dan is er immers iets verdwenen. Dat iets is de vorm, het organische, hetgene wat er een eenheid van maakt.

Wat ook zo is: de delen kunnen geen andere delen zijn dan diegene die ze zijn. Ik heb een arm en mijn buurman heeft een arm, maar mijn arm is mijn arm. Mijn arm hoort bij mij en bij niemand anders. Als iemand mijn arm ergens zou vinden zou het heden dage mogelijk zijn om via dna-onderzoek te besluiten dat die arm bij mij hoort en bij niemand anders. Dat komt volledig overeen met hoe Leibniz dacht. Leibniz geloofde dat de monade die mijn arm is een weerspiegeling is van de monade die ik ben, net zoals ook de vinger-monade een weerspiegeling is van de arm-monade enzoverder. Elk deel weerspiegelt volgens Leibniz het organisme waarvan het een deel is. In die zin weerspeigelt elke monade, hoe klein ook, het universum.

En als men het zo bekijkt, begrijpt men ook nog een andere formulering van Leibniz’ idee van de monaden beter. Elke monade is een soort ik. Wat doet een ik? Het neemt de wereld waar. Dat is wat ikken doen in de optiek van Leibniz. Het verschil is dat elke monade een ander perspectief heeft op het universum, en ook een andere graad van bewustzijn waarmee het het universum waarneemt. De monade die ik ben neemt het universum helderder waar dan de monade die een grassprietje is.

Zoals elke monade, klein of groot, het universum weerspiegelt, zo neemt ook elke monade doffer of helderder het universum waar. Er is maar een universum, een totaliteit van alle monaden.

Ik ga niet verder in op de precieze verhouding tussen het geheel en de delen. Zoals gezegd weerspiegelt mijn arm-monade mijn mens-monade, al heeft mijn arm een lagere graad van bewustzijn dan ikzelf. Men kan het eenvoudig zo bekijken dat alles wat ik zinvol als een iets kan identificeren ook een monade is. Ik kan mijzelf identificeren, en ik kan mijn arm ook identificeren, zelfs al is mijn arm een deel van mij. Beide zijn monaden. Waarom zien wij niet altijd de monaden waaruit grotere gehelen zijn opgebouwd? Volgens Leibniz simpelweg omdat monaden vergelijkbaar zijn met bijvoorbeeld een muggenzwerm die we vanuit de verte waarnemen als één ding.

2.3. De vooraf bepaalde harmonie

Monaden zijn volgens Leibniz enkelvoudig en ze kunnen geen veranderingen ondergaan van andere monaden.

Vergelijk het met een ik. Alles wat op mij afkomt neem ik alleen maar waar omdat ik het waarneem. Het veroorzaakt veranderingen in mijn bewustzijn. Bijvoorbeeld de waarneming rood duikt op, ik voel warmte, ik voel pijn … Maar ik neem het waar aan mij. Het verandert niet wat of wie ik ben. De dingen die op mij afkomen veranderen mij niet. Ik neem ze waar, maar ze maken mij niet tot een ander ik.

In het wereldbeeld van Leibniz nemen de monaden vanuit hun unieke perspectief de wereld waar, maar zelf zijn ze eeuwig en onveranderlijk. Ze ondergaan geen invloed van de andere monaden.

Dit werpt natuurlijk de vraag op: hoe werken ze dan samen? Want ze werken op alle mogelijke manieren samen. Om te beginnen in organismen, maar ook in alle natuurwetten en zelfs in alles wat er gebeurt. Als ik een gesprek voer met iemand, zijn we allebei een monade en hebben we geen invloed op elkaar. Toch is het meestal zo dat ik aan het luisteren ben op het moment dat mijn gesprekspartner aan het woord is en omgekeerd. Dit terwijl volgens Leibniz elke monade eigenlijk alleen maar zijn eigen wetmatigheden volgt en geen invloed van iets anders ondergaat. Hoe het dan kan dat alle monaden toch met elkaar samenwerken is omdat er een geprestabiliseerde of vooraf ingestelde harmonie is.

Tijdens de schepping heeft God alles in één keer zo geschapen dat alle modaden op elkaar afgestemd zijn. Alle monaden zijn geschapen om niets anders te doen dan hun eigen innerlijke wetmatigheden te volgen, maar ze zijn wel zo geschapen dat ze op elkaar afgestemd zijn. Net als twee klokken die allebei apart hun eigen wetmatigheid volgen maar wel gelijk lopen. Dat de ene vier uur slaat op hetzelfde moment als de andere is niet omdat de ene een invloed uitoefent op de andere, maar omdat ze in het begin zo gemaakt zijn.

Dit is Leibniz’ oplossing voor het probleem van de interactie. Het is een vreemde, wat exotische oplossing, maar in feite zijn de meeste andere oplossingen die de filosofie op dit probleem geformuleerd heeft al even exotisch. Het is een algemeen filosofisch probleem en het ligt niet aan Leibniz dat zijn oplossing exotisch is.

Maar men ziet dus hoe in zijn wereldbeeld elke individuele monade vrij en spontaan alleen zijn eigen impuls volgt … terwijl hij op hetzelfde moment perfect is afgestemd op de totaliteit van alle andere monaden. Het is typisch Leibniz om deze twee complete uitersten samen te kunnen denken.

2.4. Waarheid voor God, waarheid voor de mens

De werkelijkheid heeft voor Leibniz een onderliggende harmonie, die vooraf is ingesteld. Alles heeft zijn redenen. Alleen zien wij die redenen niet! Ze situeren zich op een niveau waarvoor ons bewustzijn niet helder genoeg is.

Wij zien wel dat het noodzakelijk is dat een cirkel rond is (daarvoor is ons bewustzijn helder genoeg), maar niet dat het noodzakelijk is dat Obama president is van de Verenigde Staten.

De “rondheid” volgt uit het begrip van de cirkel. Het “president zijn” volgt niet uit het begrip van Obama.

Voor het verstand van God zijn er echter alleen maar noodzakelijke waarheden. Voor Zijn verstand volgt uit het begrip Obama wel president zijn, omdat Hij de totaliteit overziet.

Voor ons geldt: hoe meer wij leren begrijpen van de wereld, des te meer begrijpen we dat alles zijn redenen heeft. In feite zijn er voor alles zelfs noodzakelijke redenen, maar dat kunnen we maar leren zien door meer en meer te begrijpen van de wereld.

2.5 De beste van alle mogelijke werelden

Zo kom ik ten slotte aan Leibniz over het kwaad. Als alles zijn redenen heeft, wat is dan de reden voor het feit dat er kwaad is in de wereld? Het is een vraag waar Leibniz de nodige aandacht aan schenkt.

De reden voor het bestaan van het kwaad is simpelweg dat de wereld geschapen is.

Als God schept, moet Hij de meest perfecte wereld scheppen (dat heeft zijn redenen, waar ik niet op inga). Maar omdat iets geschapen is, moet het al noodzakelijk minder dan perfect zijn. Als God iets perfects zou scheppen, zou het een God moeten zijn die hij schiep. Maar een geschapen God is voor Leibniz een contradictie en daarom ook onmogelijk. Daarom kan Hij alleen imperfecte dingen scheppen.[2]

God, omdat hij op deze manier beperkt is in wat Hij kan scheppen, schept de schepping die onder de omstandigheden nog het beste is. Dat doet Hij door zoveel mogelijk te realiseren. Hij schept alle mogelijke graden van volmaaktheid en onvolmaaktheid. Hij wil zoveel mogelijk realiseren. En al deze zaken die Hij schept, stemt Hij zodanig op elkaar af dat er zo weinig mogelijk onvolmaaktheid is. Hij schept dus de best mogelijke wereld. “Best” wil hier niet zozeer zeggen “goed”, als wel “zo weinig mogelijk slecht”. Als in de wereld niet alle graden van onvolmaaktheid gerealiseerd zouden zijn, zou ze minder volmaakt zijn.

Hierin ligt de grond van het kwaad. Maar God kan voor het kwaad niet verantwoordelijk gesteld worden. Wat Hij geschapen heeft is het best mogelijke.

Dit maakt het kwaad daarom niet minder echt. Om dit uit te klaren ondersheidt Leibniz drie soorten kwaad: het metafysische, het fysieke en het morele kwaad.

Het metafysische kwaad is het gevolg van het feit dat de wereld imperfecties bevat. Het is de mogelijkheid van het kwaad, die hierdoor gegeven is.

Het fysieke kwaad is daarentegen het reële kwaad dat in de fysieke werkelijkheid voorkomt: pijn, ziekte, natuurrampen. Het voorkomen hiervan is een noodzakelijk gevolg van de mogelijkheid van het kwaad.

Ook het morele kwaad, de menselijke zonden en morele tekortkomingen, zijn het gevolg van de geschapenheid. Zouden we als mensen volmaakt geschapen zijn, dan zouden we geen mensen zijn, maar goden. Het is dus noodzakelijk dat we in ons handelen soms tekort schieten.

2.6. Optimisme

Wat kunnen we beschouwen als het optimisme van Leibniz? Is het, zoals Candide tegen het eind van Voltaires tekst zegt “volhouden dat alles goed gaat, terwijl het slecht gaat”? Nee, en dat weet Voltaire ook wel.

De aardbeving in Lissabon is een fysiek kwaad, dat is ook voor Leibniz een zeer reëel kwaad.[3]

Het optimisme van Leibniz is iets anders. Men zou ook kunnen zeggen, het is de kern van de filosofie van Leibniz, de blijvende betekenis. Het optimisme is de gedachte van harmonie, die als een rode draad door het denken van Leibniz loopt.

Wij zijn allemaal individuen en geen twee van ons zijn hetzelfde. Sterker nog, volgens Leibniz zijn we allemaal letterlijk individuen, dat is: monaden, en zijn geen twee monaden op de hele wereld hetzelfde. Geen twee blaadjes van dezelfde boom, zelfs geen twee zandkorreltjes. Maar goed, de blijvende betekenis is toch dat dit ook geldt op zuiver menselijk vlak. Geen twee individuen zijn hetzelfde. We hebben allemaal onze eigen unieke kijk op de wereld.

Al die verschillende perspectieven zijn nodig en moeten harmonisch aan elkaar passen als we willen leven naar de harmonie van het universum. Maar die harmonie is er te allen tijde al. Als we er niet naar leven, is dat alleen omdat we nog niet genoeg inzien dat alle individuen noodzakelijk zijn voor de harmonie, omdat we ons nog niet diep genoeg hebben ingeleefd in de unieke eigen aard van onze mede-inwoners van het universum, omdat we ons bewustzijn nog niet genoeg hebben verhelderd door alles te leren kennen wat de wereld te bieden heeft. Dan zouden we wel zien hoe alles op elkaar afgestemd is en ook hoe wij er onze eigen plaats in hebben, zonder dat dit in het minst onze vrijheid en sponaniteit beperkt.

Het optimisme kan men als volgt samenvatten. We leven in de best mogelijke wereld. Dat moeten we alleen maar beseffen. We kunnen er vertrouwen in heben dat, als we proberen onze daden in overeenstemming te brengen met onze omgeving, we doen wat vanaf het moment van de schepping voorbestemd was. Als er te weinig overeenstemming is, dan kan dat alleen liggen aan te weinig inzicht.

3. Candide

3.1. Voltaire

Zoals gezegd behoort Voltaire tot geen enkele filosofische stroming in strikte zin, al staat hij wel sterk onder de invloed van de Engelse empiristische filosoof John Locke. Hij is juist daarom wel een typische figuur van de Verlichting. Het typische voor hem is dat hij een ongelofelijk vertrouwen heeft in de kracht van het verstand en dat hij een ongelooflijk brede blik heeft voor alles. Omdat hij zo goed geïnformeerd was en de dingen vanuit een zodanig weids perspectief beschouwde, kon hij nooit één stroming als de alleenzaligmakende beschouwen. Het enige waar hij restloos in geloofde was het verstand.

Voltaire was dan ook gezegend met een messcherp verstand, wat onmiddellijk blijkt wanneer men iets van hem leest. Hij treft de dingen met een paar woorden raak en heeft een feilloos gevoel voor waar de dingen toe leiden, en vooral waarin ze terkort schieten. Zijn pen was in heel Europa gevreesd. Als het hem van pas kwam, kon hij iemand met een paar woorden de grond in boren.

Er zijn verschillende overeenkomsten tussen Voltaire en Leibniz. Allebei waren ze volledig op de hoogte van alles wat er zich over heel Europa afspeelde, reisden ze het ganse continent door en onderhielden ze een correspondentie met alle belangrijke figuren. Beide hadden ze niet één beroep, maar tientallen bezigheden. Ze waren mannen van de wereld en de ene al even geniaal als de andere.

Een verschil is dat wie Voltaires biografie leest soms toch ook wel de indruk krijgt dat hij bij momenten een smerig ventje kon zijn. Maar dat gaat over persoonlijke relaties en betrekkingen. De idealen van Voltaire, de manier waarop hij de werkelijkheid afmeet aan deze idealen: op die aspecten van zijn persoonlijkheid is het immorele kantje niet bekennen, dat in zijn persoonlijk leven soms de kop opsteekt. Hij geloofde met heel zijn wezen in de Verlichting, in de bevrijdingskracht van de rede. Alleen schoot het meeste dat hij om zich heen zag te kort. Je krijgt de indruk dat wat hij voor zich zag als aanvaardbare, normale, menswaardige wereld iets is dat altijd geheel en al iets van de toekomst is. Misschien is het niet zonder betekenis dat hij stierf in het jaar voor de Franse Revolutie.

Voltaires werk bestaat uit gedichten, toneelstukken, allerlei literair en essayistisch werk en ook bijdragen aan de encyclopedie van Diderot en d’Alembert. Candide behoort tot een reeks contes philosophiques of filosofische verhalen. Daarvan zijn heeft hij er 26 geschreven, maar veruit de populairste is vanaf het moment van publicatie altijd Candide ou l’optimisme geweest. Het is als het ware de beste van alle mogelijke contes philosophiques. Tegenwoordig is het ook het werk waarmee Voltaires naam bijna automatisch geassocieerd wordt, al beschouwde hij zelf het niet als zijn belangrijkste werk.

3.2. Candide als kritiek

Leibniz is gestroven in 1716. Candide is geschreven in 1759. Toch is Candide opgevat als kritiek op het optimisme. Om dit te begrijpen moet men weten dat het optimisme niet meer en niet minder was dan de filosofische stroming die in de mode was tussen 1716 en 1759.

Na Leibniz’ dood zijn er pogingen geweest om zijn filosofie, die zoals gezegd bestond uit brokstukken waarvan het niet altijd duidelijk was hoe ze precies op elkaar aansloten, te verenigen in een enkelvoudig systeem. Een van die pogingen is heel succesvol geweest, namelijk die van de Duitser Christian Wolff (1679-1754). Onder invloed van dit succes was het optimisme een tijd lang mode, d.w.z. als goede verlichte burger die op de hoogte was van de filosofie zei men graag van zichzelf dat men in het optimisme geloofde. Dit soort optimisme kan men natuurlijk niet helemaal gelijkstellen met de gedachten van Leibniz. Vergelijk het voor mijn part met de relatie tussen enerzijds het denken van Marx en anderzijds het populaire Marxisme.

Voltaire noemt in Candide Leibniz niet bij naam, maar wel het optimisme en de prestabilisierte harmonie. Toch kan je erover discussiëren tegen wie Voltaires pijlen nu juist gericht zijn. Vaak wordt gezegd dat ze vooral tegen Wolff gericht zijn. Ik spreek er me niet over uit. Ik vind het in feite een goede oefening om op basis van de tekst zelf na te denken over de vraag: wat wordt er het meest bekritiseerd en belachelijk gemaakt in Candide?

Ik nodig iedereen uit er zelf over na te denken, maar ik geloof met een aantal onderzoekers dat Candide gericht is tegen systemen in het algemeen. Dat is interessant, omdat het daarmee gericht is tegen iets dat door en door menselijk is. Het is ook interessant als achtergrond voor wie een dramatisering van Candide brengt. Omdat het gaat over iets heel menselijks.

Systeemdenken is iets waarnaar we als denkende mensen allemaal tenderen. We denken allemaal. En als we echt heel erg van iets overtuigd raken, komen we in gevaar systeemdenkers te worden. Dat is gewoon zo.

Aan het denken zijn twee aspecten die tegelijk optreden, en sterker optreden naarmate we meer overtuigd zijn van iets:

We voelen ons bevrijd. We voelen ons denken aan als iets dat helemaal van ons alleen is. Hoe meer we denken, hoe vrijer we ons voelen. Dat voelt niet alleen goed, het is ook goed.

Juist wanneer we zo overtuigd zijn, lopen we gevaar de ergste vergissingen te maken. We worden eenzijdig, blind voor nuances, ongeduldig met alles wat zich niet meteen laat inpassen in onze gedachtenwereld …

Er zijn altijd de twee kanten. Je kan dat observeren bij jezelf, maar ook bij anderen en in de geschiedenis. Denk bijvoorbeeld aan de Franse Revolutie. Tegelijk zijn daar opgetreden de meest vooruitstrevende idealen en de ontaarding van die idealen, een ontaarding die op zich niets met de idealen zelf te maken heeft. Of denk aan het rookverbod of de vrije meningsuiting. Hoe vaak gebeurt het niet dat de vrije meningsuiting ingeroepen wordt voor iets dat bijzonder weinig te maken heeft met het waarborgen van het recht om je mening te mogen uiten. Men kan zo vaak de neiging observeren van denkbeelden en idealen om eenzijdig en rigide te worden. Dat lijkt gewoon samen te hangen met het wezen van een denkbeeld of een ideaal.

Natuurlijk wil dat niet zeggen dat we zouden moeten stoppen met denken of geen lievelingsdenkbeelden meer mogen koesteren. Als gevaar hoort het rigide worden bij het denken, en blijft het altijd op de loer liggen. Maar we kunnen er ons alleen vrij van maken door eventuele eenzijdigheden in ons denken zelf in te zien. Met ons zelfde denken dus. Ik denk alleszins dat ik in overeenstemming met de ideeën van de Verlichting spreek wanneer ik beweer dat het denken ons van alle banden vrij kan maken, zelfs van de onvrijheid die het zelf soms dreigt te veroorzaken.

Ik wil voornamelijk het menselijke aspect benadrukken. Het is iets dat je je altijd kan bedenken wanneer je met Candide bezig bent, als regisseur, acteur …: het gaat over iets door en door menselijks, over het denken en zijn neiging tot systeemdenken, tot rigide worden. Tegelijkertijd ook over het vrij worden door te denken.

Maar welke soort filosofie is nu bij uitstek vatbaar voor deze tendens van het denken? Natuurlijk het rationalisme! De kritiek van Voltaire is niet geheel en al onterecht. De grote rationalisten, niet alleen Leibniz maar ook Descartes en Spinoza, hebben grootse denksystemen ontworpen, waar men niet alleen als filosoof maar ook als gewone mens veel van kan leren. Dat belet niet dat ze de neiging hebben eenzijdig te worden, of toch zich niet helemaal te kunnen losmaken van eenzijdigheden.

Dat is toch een punt waarop er een groot verschil is tussen rationalisten en empiristen. De laatsten stellen zich met opzet bescheiden op. Ze proberen zich te houden aan datgene waarover de meerderheid het eens kan zijn en zich niet te laten meeslepen in de vlucht van de ideeën. Men kan meer sympathie hebben voor de ene richting of meer voor de andere richting. Ik persoonlijk vind dat bij de Engelse empiristen het positieve van de bescheidenheid niet altijd opweegt tegen het gebrek aan ideeënrijkdom (ideeënrijkdom die ik wel vind bij Descartes, Spinoza en Leibniz). Maar het empirisme dat men bij Voltaire vind ik wel in veel opzichten bewonderenswaardig.

Is Candide gericht tegen één systeem in het bijzonder? Naar alle waarschijnlijkheid niet, al krijgt natuurlijk het optimisme wel de volle lading. Maar geen enkel van de personages in het boek schijnt het altijd bij het rechte eind te hebben. Ook de pessimist Martin bijvoorbeeld, wordt door Voltaire beschreven als iemand die te eenzijdig nadenkt en de feitelijke werkelijkheid niet neemt zoals hij is. Als kritiek stelt het vooral die eigenheid van ons denken aan de kaak, al te zeer rechtdoor te denken en niet meer om te kijken naar de dingen zoals ze zijn. Of het filosofisch gezien een terechte kritiek is, daarover spreek ik me niet uit. Maar als scherpe karakterisering van de menselijke kant van de filosofie en van de filosofische kant van de mensen, vind alles wat in het boek staat heel geslaagd.

3.3. De positieve boodschap van Candide

Het empirisme van Voltaire is vooral de uitdrukking van de manier waarop hij naar mens en wereld kijkt. In de grond bestaat die erin dat hij het volste vertrouwen heeft dat de mens juist zal denken over de wereld als zijn oordeel maar niet vertroebeld wordt door het geloof of door andere vertroebelende elementen. Als de mens in staat is alleen zijn eigen verstand te volgen, zal hij de dingen eenvoudigweg zien zoals ze zijn. Een beetje zoals de bewoners van Eldorado. Door naar de dingen te kijken in bescheidenheid en zonder zich te laten verblinden door onredelijkheid, zien zij de dingen zoals ze zijn. Met die bescheiden blik bekeken, is de wereld eenvoudig en zonder al te veel complexiteiten. Of de wereld op zich goed is of slecht, hoe de dingen op verborgen wijze met elkaar in harmonie zijn, het zijn vragen die ons alleen maar afleiden van de simpele en complexloze waarheden van het hier en nu. Om die te weten hoeven we alleen maar te obeserveren en ons verstand vrij te gebruiken.

Het is in die zin dat ik het fameuze “il faut cultiver notre jardin” (“we moeten onze tuin bewerken”) versta. Over die zin zijn ik weet niet hoeveel boeken geschreven, bijna alsof hij onverstaanbaar zou zijn. Ik versta hem zoals ik het empirisme versta, het empirisme opgevat als levenshouding. Men houdt zich aan hetgene wat men hier en nu kan waarnemen, hetgene wat men daarover in bescheidenheid en zonder dogma’s denkt, hetgene wat hier en nu te gebeuren staat.

In elk geval, ik beschouw het niet als mijn taak om mijn mening te geven over die zin. Om Candide te begrijpen in de mate dat het een aanklacht is tegen Leibniz, of tegen het optimisme, of tegen het rationalisme, of tegen systemen in het algemeen, is het nodig om in te gaan op de filosofische achtergronden. Om de positieve boodschap van Candide te begrijpen (die meestal samengevat wordt met de zin “il faut cultiver notre jardin”), is kennis van de filosofische achtergrond niet echt nodig. Het volstaat de tekst van Voltaire te lezen en er eventueel wat over na te denken, en dan natuurlijk met zijn eigen, vrije, gezond verstand.



[1] Misschien is men geneigd te denken: ach, wij hebben dat nu heel mooi beantwoord met onze theorie over quarks, elementen, dna enzoverder. Als Leibniz nu zou leven en over die theorieën even scherp zou kunnen nadenken als over de fysische theorieën uit zijn eigen tijd, zou hij het waarschijnlijk met veel van onze huidige wetenschappelijke overtuigingen eens zijn. Maar ik geloof stiekem toch dat hij waarschijnlijk ook een aantal conceptuele moeilijkheden zou zien waar wij nog niet op gekomen zijn.

[2] Een eeuw later zal de Duitse filosoof Schelling deze idee verwerpen en zich verwonderd afvragen: hoe kan dat nu ooit een juist idee van God zijn, natuurlijk moet God een even volmaakt wezen als Hemzelf kunnen scheppen, Hij is immers God. Welke armzalige god zou niet in staat zijn een volmaakt wezen te scheppen?

[3] Is de aardbeving in Japan louter en alleen een fysiek kwaad? Omwille van het feit dat er, door mensen, kerncentrales gebouwd zijn, schijnt de zaak wat ingewikkelder dan de Lissabonese aardbeving. Maar ik weet niet wat Leibniz ervan zou zeggen. Een andere filosoof van de Verlichting, de Zwitser Rousseau, zou beslist zeggen dat het enige in Japan wat je kwaad kan noemen moreel kwaad is. Maar dat vond hij ook al over Lissabon. Hij was van mening dat als de mensen geen huizen hadden gebouwd, de huizen ook niet hadden kunnen instorten. De meeste planten en dieren zijn over het algemeen immers in staat een zware aardbeving te overleven. Het probleem van het kwaad is, net zoals het probleem van de interactie tussen geest en lichaam, een vraagstuk dat zo complex is dat bijna elke filosoof zich gedrongen heeft gevoeld er een nieuwe en originele oplossing voor te vinden.