1

Het woord van welzijn is het begin van de muis.
De muis die met het laatste kind
gezwind het klare water vindt.

In het land der blinden eet de eunuch kaas
terwijl zijn heer een loflied zingt.

De reus komt thuis, verscheurt de muis
en baart een rare beeldenkluis.

De woudzoon weet van een verborgen oord.
Hij hoort het woord op verre wind.
De reiziger hoort het in het ruisend riet.
“Ontwaak!” gebiedt het koningskind.

2

Plechtstatige zwaan,
ik breng je een bruidskleed
ik brand van verlangen
het bruidskleed blijft hangen
ik strand in mijn baan.
Jij landt in de duinen
daar kan je je bruinen,
ik vind er je wangen
rechtmatig ontvangen,
daar komt het op aan.
Een bruidskleed van maanlicht.
Daar boven de kruinen
daar zie je haar staan.
Jij baadt in de nachtwind,
plengt menige traan.

3

Zij is er een die zwelgt in olifantenprenten,
in ovenwanten,
lentedansen.

Zij hoort ja tot dat soort van mensen.

De openstaande lelies in het bos.

Bij die eik
zweeft
een verdwaalde
zeepbel.